Het juiste moment
De Voetspot, Trijntjedoen met wat er is, op het moment dat het er is
ik wil nu
Wij, de kinderen van koning welvaart, zijn gewend om meteen te krijgen wat we willen. Nu. Dit kun je ons niet kwalijk nemen: sinds we kunnen praten werd ons gevraagd: wat wil je. Ik wil een mooie tuin. Verzorgd en met mooi afdekmateriaal. Ik kijk om me heen, bedenk wat voor materiaal ik daarvoor nodig heb. Ik ga naar de winkel en koop het. Daadkrachtig en meteen klaar. Dat is de kortste klap, toch?
We hechten grote waarde aan de wil. We stellen dan geen vragen meer, en vinden dat genoeg rechtvaardiging om iets dan ook om te zetten in daden. Gek eigenlijk, in de IK WIL fase van een kind, leren ouders hun kinderen dat er grenzen zijn aan willen. Als we de wil als leidraad nemen, zouden we er wel eens naast kunnen zitten. De woorden ‘Ik wil’ in combinatie met ‘nu’ zijn de drie duurste woorden die je in je leven kan hanteren.
een mooie tuin
Mijn tuin was een rommeltje in februari. In mijn ogen dan. Dode takken aan vlinderstruik en treurwilg. De wintersnoei moest nog gebeuren. En de bodem die altijd bedekt was met houtsnippers, was aan een nieuw laagje toe. Wat nu?
Het snoeien kon ik zelf. Dat was nog dezelfde dag klaar. Een fris nieuw laagje zou de tuin nog mooier maken. Dat deed ik altijd met houtsnippers uit de omgeving. De gemeente snoeit rond deze tijd en vermaalt de takken tot snippers. In een berm trof ik dan wel eens zo’n bult houtsnippers. Ik wist nu niet zo’n bult en laat de tuin verder voor wat het is.
snippers
Een week of wat later fiets ik naar huis. Op een grasveld ligt een berg houtsnippers. Dat is voor de volkstuintjes, dat weet ik. Ik herinner me nu dat ik dit een tijd geleden al zag liggen. Er is zelfs een nieuwe bult bijgestort, dat zie ik aan de kleur: de ene bult is roodbruin, de andere wittig. Hier mag ik vast wel wat van nemen. De volgende ochtend haak ik mijn karretje achter de fiets. Schep mee. Vuilniszakken mee. Terwijl ik aan het scheppen ben, komt iemand met haar hond langs. ‘Dat ligt er al weken, ze doen er niks mee,’ zegt ze. ‘De omwoners mogen er ook van nemen. Er is namelijk genoeg.’ Er passen vier volle zakken in mijn karretje. Thuis strooi ik het meteen over mijn tuintje. De roodbruine kleur geeft het effect van een nieuw tapijt. Het wordt mooi. Ik haal nog een kar.
keuze
Er zijn twee kleuren. Er valt dus wat te kiezen. Dan komt meteen de vraag: wat wil ik. Eigenlijk wel jammer dat er niet gewoon één kleur is, dan hoef ik die vraag niet te s tellen. Maar goed, het zijn er wel twee. Dus: kiezen is onvermijdelijk. Wat wil ik….
Ik laat de opties langskomen. In de tuin heb ik een paar plekken afgebakend met stenen. Rond het wilgje, en rond het olifantengras. Als ik daar nu eens wit doe. Ik schep een kar vol en thuis strooi ik het zoals ik had bedacht. Het staat mooi.
Klaar!
Zo wordt lokaal leven, hoe zal ik het zeggen: levendig. Lokaal gesnoeide takken liggen even later in tuintjes in dezelfde wijk. Dat we via die vermalen takken met elkaar en de omgeving te maken hebben, dat raakt me. De vraag ‘Wat is er’ maakt mijn blik ruimer. Ik krijg oog voor mijn omgeving en het ritme dat daar buiten is. En ineens is daar het juiste moment en vind ik wat ik nodig heb. Ja, ik word hier blij van. Omdat we toch meer verbonden zijn met onze omgeving dan we soms denken. En ja, omdat het me elke keer weer verrast dat er al zoveel is.
En die bulten? Die liggen er nu nog, dus als je nog wat nodig hebt…
Trijntje de Haan
maart 2017